gebruiksvoorwerp

Hier zie je een schaats uit de gouden eeuw. Eigenlijk is het gewoon een houtje dat je onder je schoen doet.

Schaatsen is afgeleid van de sneeuwschoen welke oorspronkelijk uit Noorwegen komt. In het begin gebruikte men lange smalle stroken hout met rendierhuid om op te schaatsen. Eigenlijk waren deze “schaatsen” beter geschikt voor sneeuw dan ijs. Voor het ijs gebruikte men later rendierbeenderen.

In het begin werden bij het schaatsen ook nog twee stokken gebruikt om zich mee af te zetten (net zoals de skistokken bij het langlaufen). Opvolger van de beenderschaats was de houten schaats (houtjes). Het bovenstuk van hout, de onderkant was van ijzer. Dit was trouwens een Nederlandse vinding, zoals wel vaker in de vernieuwing van de schaatssport.

De Spanjaarden waren gewend om tijdens de winter steden te belegeren omdat zij dan door de koude en het ijs makkelijker de steden konden binnenvallen. Zij hadden echter niet gerekend op de schaatskunsten van de Nederlanders die op deze wijze hun bevoorrading voort konden zetten. De Spanjaarden waren heel erg onder indruk van dit fenomeen. Alva gaf op een gegeven moment zelfs de opdracht om de Spaanse soldaten ook van schaatsen te voorzien, maar dit was niet zo’n groot succes.

Schaatsen brak nu ook door in de zestiende en zeventiende-eeuwse kunst. Schilders als Rembrandt en Hendrick Avercamp schilderden schaatsers in een natuurlijke houding. En er zijn ook veel schilderijen en tekeningen bewaard gebleven uit die tijd waar het winterlandschap en het schaatsen op afgebeeld werden. Dichters schreven ook over het schaatsen, dichters zoals Vondel, Hooft en vooral Bredero.

Hier zie je mensen schaatsen in de gouden eeuw.